2e AOW besluit in coalitie en kabinet

overeenstemming_01CDA, CU en PvdA bereiken overeenstemming

Snel waren de coalitiepartijen en het kabinet het eens over het tweede grote AOW besluit. Inderdaad het tweede besluit, want het is immers onderdeel van het eerder besloten nieuwe regeerakkoord. De goede voorbereiding en vele discussies betaalden zich hierbij dubbel en dwars terug.

Een door Minister Donner (CDA) en Staatssecretaris Kleinsma (PvdA) goed te verdedigen, maar toch omstreden, besluit. De discussie in de SER tussen werknemers en werkgevers hebben immers niet tot een akkoord kunnen leiden en dat heeft mede een sterke polarisatie gegeven. Ook is het nooit leuk om te moeten bezuinigen, of beter gezegd ‘geld te herverdelen’. Geheel in het verlengde van deze situatie gaan wij nog vele discussies tegemoet. Het voorstel gaat nu naar de Raad van State en daarna via het kabinet, eventueel aangepast en/of verder ingevuld, naar de Statengeneraal. Ook binnen de PvdA lopen nu al geruime tijd discussies over de voorgestelde maatregelen. Belangrijk is dat we dit debat aangaan en alle vragen beantwoord worden.

Willem_Drees_01Drees

In het vuur van de discussie werd zelfs het gedachtegoed van Premier en Minster Drees (PvdA) meerdere malen van stal gehaald. Er was hierbij geen gebrek aan demagogische eenvoud. Echter de geschiedenis van de AOW en haar voorgangers, is in de realiteit, noch een rechtlijnig, noch een eenvoudig proces geweest. Maar goed, laten we Drees hierover, voor de verandering, maar eens zelf aan het woord laten:

Uit mijn tijd als minister van Sociale Zaken is in de herinnering van ons volk sterk blijven leven, veel sterker dan ik zelf had verwacht, de Noodwet ouderdomsverziening, die inmiddels al sedert enige jaren vervangen is door de Algemene Ouderdomswet. Vele jaren was strijd gevoerd voor een betere ouderdomszorg, om te beginnen moest men zeggen voor énige ouderdomszorg. De actie voor staatspensioen had weerklank gevonden in brede kringen van ons volk. De rechterzijde wilde echter van staatspensioen niet weten en stuurde aan op verzekering. Onder minister Talma kwam een ouderdoms- en invaliditeitsverzekering tot stand. Verzekering via opbouw van fondsen uit premies kon echter natuurlijk pas op de lange duur iets opleveren en de bij de totstandkoming van de wet levende ouden van dagen niet baten. Zo kwam het bij de wet-Talma door amendering tot een voorlopige uitkering ook zonder dat premie was betaald, aanvankelijk echter slechts twee gulden op zeventigjarige leeftijd. Toch was ook dat reeds een bron van vreugde voor vele ouden van dagen. Onder minister Aalberse kwam er een verruiming tot stand. De verplichte verzekering bepaalde zich echter tot loonarbeiders. Bovendien werden de bedragen natuurlijk door de waardeverandering van het geld steeds minder waard. Wij moesten komen tot een oplossing tussen staatspensioen en de oude vorm van verzekering in. Mijn gedachten gingen dan ook in de richting van een waarlijk sociale verzekering, zoals later is tot stand gekomen, geldende niet enkel voor loonarbeiders, maar voor allen, zoals ook bij staatspensioen de gedachte was, en met een omslagstelsel, waarbij de werkende generatie premie betaalt waaruit de uitkeringen worden verkregen. Uitkeringen, die niet meer individueel worden berekend, maar uit gedurende vele jaren door of voor de verzekerde betaalde premies. Het treffen van een dergelijke regeling zou echter veel tijd vragen. Daarom bereidde ik een eenvoudig opgezette noodregeling voor. Het moest tijdelijk in elk geval een soort van staatspensioen zijn. Er konden slechts beperkte middelen beschikbaar worden gesteld, want wij worstelden nog met grote tekorten. De bedragen mochten ook niet hoger liggen dan men op dat ogenblik mogelijk achtte bij een verzekering. In de regeling werd, in verband ook met de kosten, rekening gehouden met de inkomens der bejaarden, zodat wie nog normaal werkte, wie nog wat inkomsten uit vermogen genoot, wie reeds een redelijk pensioen had, er buiten zou vallen. Had ik anders gehandeld, dan zou het voorstel op dat ogenblik zijn afgestuit op de hoge kosten of de uitkeringen zouden nog veel lager hebben moeten zijn. Men had aanvankelijk veel kritiek. Er werd gesproken van ‘staatsarmenzorg’.

Ik veroorloofde mij te antwoorden, dat ik dat een onvriendelijke omschrijving vond, maar dat het in elk geval niet bedoeld was als zorg voor rijken en dat geen ander lichaam dan de staat een algemene regeling kon tot stand brengen. Er werd ook beweerd, dat er niet veel anders gebeurde dan dat de staat de steun ging verlenen, die anders van maatschappelijk hulpbetoon kwam. In werkelijkheid ging de regeling veel verder, omdat niet met gezins¬inkomsten, maar alleen met de inkomsten van bejaarden zelf rekening werd gehouden en dan nog slechts voor de helft, terwijl, ook in tegenstelling met wat toen nog gold bij steun volgens de Armenwet, geen verhaal op kinderen zou gelden. Men kon de, uitkering ook eisen als een recht. In een gemeente bij voorbeeld als Zaandam, waar de gemeentelijke steunregeling in verhouding tot veel andere gemeenten gunstig was, kwamen dan ook 1600 bejaarden voor de wettelijke uitkering in aanmerking, terwijl slechts 300 in steun waren geweest bij maatschappelijk hulpbetoon. Het wetsontwerp, waarmee het gehele kabinet akkoord was gegaan, werd ten slotte ondanks de kritiek in de beide Kamers zonder hoofdelijke stemming aanvaard. Het was een heel bescheiden, sobere regeling. Het was een verrassing voor mij, toen ik merkte, hoe ze toch insloeg en voor velen een wezenlijke verlichting, een stukje levensgeluk betekende. Voor bejaarde echtparen, die in het geheel geen andere inkomsten hadden, was de uitkering onvoldoende. Wij hadden op grond van steekproeven berekend, dat naar de toen gegeven steunbedragen nog in ongeveer 5 pct. vim de gevallen aanvullende steun nodig zou wezen. Voor velen, die nog wel enige inkomsten hadden of voor wie de totale gezinsinkomsten voldoende waren, maar die zich afhankelijk voelden van kinderen, was het een uitkomst. Het stroomde brieven, waarin op ontroerende wijze tot uiting werd gebracht, hoe hoog men de grotere zelfstandigheid aansloeg, die verkregen werd. Ik heb nooit verheeld, dan aan de regeling bezwaren kleefden, dat b.v. het rekenen met inkomsten belemmerend kon werken op totstandkoming van betere pensioenregelingen in bedrijfstakken of ondernemingen of op de zorg voor eigen toekomst. Het was verantwoord daarover heen te stappen, omdat de regeling tijdelijk zou zijn. Het heeft langer geduurd dan ik toen onderstelde, maar de algemene verzekering is tot stand gekomen. Zij heeft grote voordelen boven de tijdelijke nooduitkering, maar wij weten allen, dat er toch veel kritiek is. Dat een algemene ouderdomsvoorziening verkregen is blijft echter een zaak van betekenis.

Aldus Drees, begin zestiger jaren.

doorbraak_01Fundamentele doorbraak

De goede opletter heeft gemerkt dat er een haardunne maar zeer fundamentele doorbraak in het nu voorliggende voorstel vervat zit. Eerst de achtergrond. De vraag die een betrokken politicus niet met droge ogen kan uitleggen, is waarom sommige werkgevers, oudere werknemers nog steeds als oud vuil langs de straat zetten. Uiteraard ligt het complexer, genuanceerder, enz, enz, maar het feit blijft dat we met de ouderendiscriminatie en de daarmee verbonden zeer lage arbeidsparticipatie door ouderen, een fundamenteel maatschappelijk probleem hebben.

Het voorstel vervat in essentie een verplichting van werkgevers om mensen aan het werk te houden of anders gewoon door te betalen. Inderdaad, verpakt in een categorie en nog verder uit te werken, maar niet minder fundamenteel. Dit element komt zeker niet uit de lucht vallen, daar het één van de sterkere alternatieve oplossingen in de AOW-discussie was.

De directe reacties van werkgevers en bonden zijn een prima indicator dat we hier met een fundamentele verandering te maken hebben. De werkgeversorganisaties organiseren zeer snel hun weerstand en de bonden twijfelen of de regering in staat is het waar te maken. Dit is goed, want nu raken we exact de gevoelige plek van dit verrotte maatschappelijke gezwel, maken het bespreekbaar en kunnen ham of kuit vragen.

Tientallen jaren falend beleid van de regering (in welke politieke samenstelling dan ook), hebben voor ouderendiscriminatie en arbeidsparticipatie door ouderen geen echte oplossing kunnen bereiken. Verpletterend is de indruk van de stapel dossiers, onderzoeken, ideeën over dit onderwerp. Kijk maar eens in de archieven van de SER. Eén conclusie uit al die stukken wil ik u niet onthouden: Er is eigenlijk geen échte markt voor oudere werknemers. Ja, en dan bedoelt de schrijver / onderzoeker beslist niet de markt voor re-integratiebureaus die deze mensen zonder veel resultaat bezig houden. Dit om nog maar eens het nodeloos rondpompen van overheidsgeld te noemen.

De uitwerking van dit onderdeel zal bepalen of we hiermee in Nederland een echte sociale, culturele en morele doorbraak gaan beleven. Het wordt in ieder geval een historische politieke lakmoesproef.

positief_01Goede intenties

Het voorliggende voorstel en vooral haar uitwerking zal nog vele discussies geven. In een volgend artikel zal ik ingaan op de kritiek en een aantal meer fundamentele vragen die nog leven. Een ding is echter duidelijk. De intentie om samen een toekomstvaste sociale verzorgingsstaat te willen handhaven is onomstreden en wordt nu voortvarend in daden omgezet. Ondanks de oorspronkelijke weerstand tegen een ouderenvoorziening in de vorige eeuw, wil heden ten dage niemand meer terug naar de vreselijke en mensonterende toestanden, in een toch heel recent, verleden.

Dit artikel is geplaatst in Landelijke politiek en getagged , , , , , , . Bookmark hier de permalink.

One Response to 2e AOW besluit in coalitie en kabinet

  1. kaj elhorst zegt:

    Het verzet tegen de verhoging van de AOW-leeftijd heeft in de eerste plaats te maken met “gewoonte” en de angst dat de sociale voorzieningen worden afgebroken. Dat is op zich niet zo gek omdat er maatschappelijek partijen zij die dat maar al te graag zouden willen doen. “Zoals bekend was ook Willem Drees eran overtuigd dat in de toekomst die leeftijd omhoog zou moeten, juist door en vanwege de verbetering van de positie van de “onderlagen” van de samenleving. Het te hoop lopen tegen de leeftijdsverhoging is voor de volle 100 procent conservatief. Letterlijk: behouden wat is verworven. Dat is de betekenis van het woord conservatief, daar kan zelfs ik niets aan veranderen.
    Jongeren zouden zich dood moeten schamen dat zij door de babyboomers (daar hoor ik ook bij, dat klopt) benadeeld worden. Ze zijn terechtgekomen in een samenleving waarvan de meerderheid van de mensheid alleen maar kan dromen. Het egsc hreeuw van sommigen van hen doet denken aan een voleldig verzorgde oudere in een verzorgingstehuis die kwaad is dat hij of zij de oogwimpers zelf moet sluiten voor het slapen gaan.